Vele boeren hadden een klompenwerkplaats als bijverdienste. Was er een hoekje grond over, dan plantte de boer er populieren voor zijn eigen klompenmakerij of hij verkocht het klompenhout na 20 á 30 jaar. Zo was het in boerenfamilies in deze streek gebruikelijk dat bij de geboorte van een dochter meteen een aantal populieren werd geplant. Deze konden dan uitgroeien tot de bruidsschat en waren dan als klompenhout kaprijp.