Cor van de Laar (1856 – 1923) was de stamvader van de klompenmakersfamilie Van de Laar. Hij woonde op de hoek van de Lindendijk en de Grote Doelenlaan. Rond 1900 maakte hij klompen in een grote schuur naast zijn huis. Hij had vier zoons en twee dochters. Toen Cor in 1923 overleed, namen zijn zoons Johannes, Adrianus, Jan en Marinus de klompenmakerij over. Vanaf dat moment werd de klompenmakerij serieuzer aangepakt en starten de broers een machinale klompenmakerij een de Ollandseweg, ter hoogte van de huidige huisnummers 15 tot en met 43. De fabriek groeide uit tot een van de grootste klompenfabrieken van de streek waar in de hoogtijdagen 45 man werkten en waar per week niet minder dan 3.600 paar klompen werden gemaakt.
In 1961 wordt onder de naam ‘Kinderen Van der Laar’ op de klompenbeurs de Zilveren Klomp gewonnen.
In 1931 wordt er voor de aandrijving van de machines een door de firma Wolf uit Maagdenburg (Duitsland) gebouwde stoommachine aangeschaft. Deze machine werd gestookt met het afvalhout uit de fabriek en bleef dus tot de sluiting van de klompenfabriek in 1969 in gebruik, omdat de overschakeling naar elektriciteit duurder bleek.
Omdat uitbreiding van de fabriek aan de Ollandseweg, mede door de geplande aanleg van de wijk Armenhoef niet mogelijk was, kochten de gebroeders Van der Laar in 1953 de villa Buitenrust aan de Schijndelseweg 34.
Na het sluiten van de fabriek in 1969 gaat de stoommachine niet naar de schroothoop, maar wordt gedemonteerd en overgebracht naar het museum voor oude motoren van de heer van Nimegen in het Friese Lemmer.